Vogels net over de grens. Trends in Nederlands-Limburg en Noord-Brabant – Henk Sierdsema, Sovon
Jan Mampaey - Goeienavond dames en heren. Opnieuw welkom namens het bestuur van het netwerk en onze voorzitter de gedeputeerde Bert Lambrechts. Welkom op onze tweede dag van onze Contactweek van ons Netwerk Natuuronderzoek. Ook vanavond hebben we meer dan 500 inschrijvingen en zijn we er klaar voor om jullie heel wat wijsheid bij te brengen. Eerst een praktische mededeling. De vragen kan je stellen via de Q&A onderaan het scherm, maar we willen je uitdrukkelijk vragen om die al te stellen tijdens de voorstelling zodanig dat wij die kunnen selecteren voor dat we op het einde ze aan Henk gaan voorleggen.
Vandaag gaat het over vogels. En we beginnen met de vogels in Nederland. In Noord -Brabant en Nederlands Limburg hebben ze immers al een lange traditie in het maken van avifauna’s. De oudste dateert al van 1926. Ze hebben met andere woorden veel gegevens over broedvogelkarteringen enzovoort.
Henk Sierdsema is senior onderzoeker bij Sovon, Sovon ambassadeur in Noord-Brabant en voorzitter van de Stichting Vogels in Brabant en volgens ons dus de geknipte persoon om ons wat inzicht te geven over de vogels net over de grens, om ons een zicht te geven op de trends in Nederlands Limburg en Noord Brabant.
Maar Henk kan je eerst misschien even toelichten: wat is Sovon?
Henk Sierdsema - Ja, goedenavond. Sovon staat voor Stichting Ornitologisch Veldonderzoek Nederland, toen was het een stichting. Tegenwoordig is het een vereniging. En die vereniging die gaat over het in beeld brengen, zeg maar, hoe het gaat met de vogels in Nederland. En dat doen we vooral dus met vrijwilligers. Wij hebben allemaal alle soorten onderzoeksprojecten en we vragen vrijwilligers om naar buiten te gaan en daar vogels te tellen, zowel in het broedseizoen als in de winter. We hebben eigenlijk die vrijwilligers voor het eerst in de jaren ‘70 het veld ingestuurd om een vogelatlas te maken. En vrij recent hebben we zelfs de vierde al gemaakt. We maken dus zowel vogelatlassen als dat we, zeg maar, de jaarlijkse gang van zaken van die vogels volgen. En daar kan ik vanavond een heel klein beetje over vertellen.
Ik ben dus Henk Sierdsema. Ik ben al lang in dienst bij Sovon Vogelonderzoek Nederland. Ik ben daar in 1983 als vrijwilliger begonnen toen Sovon 2 medewerkers in dienst had. Tegenwoordig werk ik er al meer als 25 jaar en heb ik zo’n 70 collega’s. Ik woon Sint-Oedenrode, dat is vlak boven Eindhoven, dus Vlaanderen is voor mij op een steenworp afstand en ik kom er dan ook geregeld.
Hier ligt dus Sint-Oedenrode en veel van mijn vrije tijd besteed ik dus in deze regio en ik kom ook heel graag hier in Zuidelijk Limburg. Afgelopen dagen heb ik weer enorm genoten van al die kraanvogels die langskwamen. Hier is een trektelpost voor en daar hebben jullie ongetwijfeld ook in Vlaams Limburg een hele hoop van mee gekregen. Zoals je ziet delen we heel wat grenzen samen. En in dit kaartje heb ik de provincies Noord-Brabant en Nederlands Limburg gezet en dit is het gedeelte van de grens dat we dus delen met Vlaams Limburg. En het is goed om dit kaartje even in je op te nemen want dit is het deel, zeg maar dat grenst het dichtst bij Vlaams Limburg en dat deel gaat vaak terug komen.
Avifauna’s: het stond al in de uitnodiging. De eerste avifauna die hier dus in deze regio gemaakt is, is een avifauna van Hens van de provincie Limburg en die dateert al van 1926. Dus ik denk dat dit zelfs de eerste avifauna ooit is die in Nederland verschenen is. En daarna zijn er dus nog meer verschenen. En van Limburg is dat onder andere de Avifauna van Limburg van 2006. Ook een kloek boekwerk, met natuur tegenwoordig een full colour en dat soort gadgets. De eerste avifauna voor Noord-Brabant dateert uit 1967 met een geoorde fuut voorop, nog steeds een broedvogel hier in de provincie. En die was helemaal zwart-wit, maar de volgende uitgaves die waren al, deze van West-Brabantse broedvogels, was ook in kleur, en een iets eenvoudigere uitgave is er van broedvogels van Midden- en Oost-Brabant.
Wat die regionale Avifauna’s gemeen hebben, is dat ze heel nauwkeurig in beeld brengen van waar komen bepaalde soorten en specifiek in deze gevallen de broedvogels in dit voorbeeld voor in de provincie. Links dus het voorkomen van de zomertortel in westelijk Noord-Brabant begin jaren 90 en rechts in Limburg rond de eeuwwisseling. Je kon zien zeg maar dat in die periode die soort nog helemaal verspreid overal in de provincie voorkwam in behoorlijke grote aantallen. Daar is wel een en het ander aan veranderd. Dat zal straks allemaal langs komen.
Zoals ik al zei dateert dus de eerste vogelatlas, broedvogelatlas van Nederland van de jaren 70. En eigenlijk op het moment dat die atlas klaar was, zijn we meteen doorgegaan om een jaar rond atlas te maken met kaarten van elke maand van het jaar van alle vogels dus in Nederland. En een goeie anderhalve decennium later zijn we weer het veld ingegaan voor een vogelatlas, maar in dit geval specifiek voor broedvogels. En de meest recente editie is dus een atlas geweest van broedvogels en van wintervogels. En daarmee is het boek weer een heel stuk dikker en groter geworden.
Ik ga het vanavond voornamelijk hebben over broedvogels. Maar er valt dus net zo goed een hele avond over niet broedvogels te vullen. Daar weten we heel veel van af. Tijdens die laatste atlas is het onderzoek, lijkt veel op het atlaswerk wat in Vlaanderen is gebeurd: dat bestaat dus uit een onderzoek in een 5 bij 5 km-hok, een atlasblok, of een uurhok geheten, en daar binnenin is een selectie van kilometerhokken in een vast patroon is een uur bezocht en daar in het middelpunt ook nog eens keer een telpunt geteld op het voorkomen van alle vogels. Zo levert het dus op drie verschillende schalen, levert dat dus informatie op voorkomen van vogels in zo’n atlasblok. En door die standaardisatie ook van die opzet in die kilometerhokken en die punten is dat onderzoek, die informatie goed vergelijkbaar met elkaar.
Naast dat atlaswerk hebben we zeg maar ook monitoringprojecten. Het oudste monitoringproject van Sovon zijn we begonnen in eind jaren ‘70. Het ging over niet-broedvogels Punt Transect Tellingen project, wat dus ook wordt uitgevoerd in Vlaanderen. Dan ga je rond zo de kerstdagen naar buiten en ga je op een winterpunt alle vogels tellen. En ook watervogeltellingen, die worden zo uitgevoerd van de jaren ‘60 en daar heeft ook Sovon op een gegeven moment de coördinatie van overgenomen. Van de broedvogels hebben we ook een uitgebreid meetnetwerk opgezet, voor algemene soorten, voor schaarse soorten, voor soorten in bebouwing, in het agrarisch gebied, voor zeldzame broedvogels, voor kolonievogels. Ook het INBO in België heeft veel vergelijkbare monitoringrojecten. Recent zijn we dus ook begonnen met een nieuw jaarrond project: de LiveAtlas. Dat betekent eigenlijk altijd als je naar buiten gaat, dan kun je dus vogels gaan opschrijven en waarnemen en waarbij belangrijk is, zeg maar, dat er dus complete lijsten van soorten, van vogels dus verzamelen, trouwens ook van vlinders en libellen, die kun je ook nog meenemen, dat soorten groepen. Dat is waarmee we niet eens zoveel in een jaar een atlas hebben, maar steeds meer toe willen van een soort continu-atlas-project. Die monitoringprojecten die leveren dus prachtige trends op. Ontwikkelingen en hier links bij voorbeeld van de Nederlandse trend van de geelgors. We zien al heel lang in Nederland een heel sterke toename van de geelgors en de laatste paar jaren zien we een dipje optreden. Maar kijken we naar het zuiden, hier in Noord-Brabant en in Limburg, dan zie je die toename helemaal niet en zelfs een afname. Dus ja hier in het zuiden gebeurt heel wat anders dan wanneer je, zeg maar, naar de landelijke trend kijkt. Ja, het wordt een stuk duidelijker als je daar zo’n kaartbeelden bij hebt. Die curve, zeg maar, uit die atlassen halen. En ik laat nu wat voorbeelden zien van typen verspreidingskaarten die we kunnen maken met atlassen, maar ook de veranderingskaarten die je kunt maken met atlassen.
En naast al dat atlassen- en monitoringwerk is er natuurlijk ook nog een andere bron van informatie voor het voorkomen van vogels en dat zijn losse waarnemingen. In Nederland is dat vooral waarnemingen.nl, aan de andere kant van de grens is dat waarnemingen.be. Je kunt dan in het veld al je waarnemingen invoeren in de app? Voor ons monitoringproject hebben we natuurlijk ook een app, tegenwoordig gaat dat allemaal digitaal, voor heel veel van het veldwerk heb je helemaal geen papier meer nodig.
Die atlassen leveren dus zeg maar ten eerste verspreidingskaarten op en dit is een typisch voorbeeld van zo’n kaart uit de laatste vogelatlas. Dit is de verspreiding van de patrijs in Nederland, met dus een schatting van het aantal broedparen in dit geval per blok van 5 bij 5 km. Er zijn grote stukken waar er geen patrijzen meer voorkomen in Nederland en ook blokken zeg meer waar meer dan 20 of 25 broedparen op zitten, die kun je bijna op één hand tellen in het land. Dan is er misschien in dit blok beter gekeken als in dit blok ernaast en zijn er daarom meer patrijzen gevonden. Daarom is, zeg maar, dat vaste onderzoek in die kilometerhokken op bedacht. Dan krijg je dit beeld. Elk stipje op deze kaart is een kilometerhok wat is onderzocht in Nederland. De rode symbolen geven een indicatie van het aantal patrijzen dat bij die verschillende veldrondes is aangetroffen in zo’n kilometerhok. Dan blijkt nog sterker dat belang van zuidelijk Nederland voor die patrijs naast een aantal locaties hier in het oosten. Deze regio, de jaaggrens van de regio van Vlaams Limburg is één van de weinige plekken waar nog redelijk wat patrijzen zitten.
Nou die informatie uit die kilometerhokken en die telpunten, die kunnen we met behulp van ruimtelijke en statistische modellen ook omzetten in dit soort kaartbeeld zodat je van die steekproeven in die kilometerhokken vlakke kaartbeelden kan maken. Dat kan dus voor het hele land. Maar het kan ook voor een specifieke regio, in dit voorbeeld voor Noord-Brabant waarbij je kan zien: een belangrijke regio voor patrijzen vind je tegenwoordig hier in het uiterste westen van de provincie en eigenlijk de regio waar ik woon en net wat naar het noorden. Maar de dichtheden zijn tegenwoordig wel vele malen lager dan we decennia lang geleden hebben gehad. We hebben dus van heel veel soorten zo’n kaart met het aantal broedparen per atlasblok en we hebben ook zeg maar vergelijkbare kaarten voor de wintersituatie. En we hebben van dit soort gedetailleerde verspreidingspatronen die we, zeg maar, voor allerlei doelstellingen natuurlijk kunnen gebruiken. In dit geval van de boomklever, echt een soort waarvan wij zeggen de hogere zandgronden in Nederland, nog een klein beetje in het westen in de duinen.
Nou de geelgors, hebben we ook 2 verschillende beelden van. Hier links is het beeld in het broedseizoen en rechts in de winter. En zoals goed te zien is op deze kaart is er daar maar weinig verschil tussen broedvogels en winterverspreiding. Alleen zien we hier in het westen in de winter wel eens een keer wat geelgorsen verdwaald raken en hier in het uiterste noorden van Nederland. Maar die 2 verspreidingen lijken heel veel op elkaar. Wat vooral ook opvalt, zeg maar, zijn de echt hoge aantallen en dichtheden; die vind je tegenwoordig in het hoge noorden van Nederland en in het uiterste zuiden van Limburg, zeg maar. Daar zitten dus ook steeds veel geelgorsen.
De Wulp is een voorbeeld van een soort met een heel andere broedvogel- en wintervogel-verspreiding. In het voorjaar, in het broedseizoen, zitten ze echt in het binnenland en op de Wadden-eilanden. Terwijl als je ze in de winter wilt zien moet je dus naar de kust: naar de Delta, naar de kleipolders van Noord-Nederland en de Wadden-eilanden, want in het binnenland kom je nog heel weinig wulpen tegen. Ook de afgelopen weken zijn hier de eerste wulpen weer het binnenland binnengevlogen, nadat de sneeuw verdwenen is en wordt er weer volop gejodeld ook weer hier bij mij in de buurt. Dit zijn dus zeg maar statische beelden van het voorkomen. Maar doordat we nu in Nederland een aantal van dit soort verschillende atlassen hebben gemaakt, kun je de veranderingen ook zeer goed in beeld brengen. Dit was de verspreiding van de geelgors in de jaren ‘70, dit was eind jaren ‘90, en dit was dus een goede 5 jaren geleden. En je ziet die soort eigenlijk helemaal opschuiven naar het oosten, oftewel het westen geraakt helemaal leeg. En hier bovenin heb je een paar plekken waarin ie helemaal niet zat in de jaren ‘70 en tegenwoordig wel volop voorkomt, maar verder is heel veel gebied dat die geelgors is kwijtgeraakt in die periode. We hebben nu 2 atlassen waarin we waarnemers gevraagd hebben om aantallen te schatten. Dan krijg je een kaart zoals dit waarin je de verandering van het aantal broedparen kunt laten zien. En die is dus nog veel groter. Rood laat een afname zien en hoe donkerder het rood, hoe groter de afname. En blauw laat de toename zien, hoe donkerder het blauw, hoe groter de toename. Nou dit laat dus heel mooi zien waaronder hier in het zuiden een heel andere trend in beeld krijgen dan wanneer iets landelijks laten zien. En die landelijke trend was heel lang dus de toename door de hele sterke uitbreiding hier in Noord-Nederland en we zien nu eigenlijk gewoon dat die afname die we al in het zuiden en het midden van Nederland hebben gehad die begint nu ook Noord-Nederland te bereiken en het is een soort waar het gewoon echt heel erg slecht nu gaat in ons land en dat zal ongetwijfeld in Vlaams-Limburg niet anders zijn.
Een soort die nog wat ernstigere patronen laat zien is de zomertortel. Eigenlijk was het in de jaren ‘70 nog zo van als ergens maar bomen stonden, dan zaten er wel zomertortels, maar dat patroon was eind jaren ‘90 zo wat veranderd. En in de laatste broedvogelatlas is het voorkomen van die soort nog veel verder ingekrompen. Maar dit is het in beeld in blokken van 5 bij 5 km. Als je nu zou kijken van wat er in kilometerhokken is waargenomen, want we hebben dat kilometerhokken onderzoek niet alleen gedaan tijdens de laatste atlas, maar ook de atlas daarvoor, dan krijg je dus een beeld zoals dit. Dit zijn dus die kilometerhokken waar tijdens de vorige broedvogelatlas in ‘98-2000, zomertortels zijn gemeld en dit zijn de paar hokken waar ze dus 5 of 6 jaren geleden ze nog zijn gemeld; oftewel 85% afname over het land. Waarmee dus deze soort denk ik de twijfelachtige eer heeft om het meest afgenomen soort in Nederland te zijn.
Maar je kunt ook dat soort kaartbeelden ook voor de grensregio maken. Ik heb een aantal van dit soort kaartjes gemaakt waarbij hier de provinciegrens tussen Noord-Brabant en Nederlands Limburg loopt . Hier ligt Eindhoven, Maastricht, Weert, … Die witte rondjes en die rode samen zijn al die onderzochte kilometerhokken. En in die rode kilometerhokken waar dus in dit geval zomertortels zijn waargenomen; en hier dus in de regio in deze kant van de grens is die zomertortel zelfs met bijna 90% afgenomen in die 15 jaar tijd. Het is echt gigantisch. Nog een soort hier die we al eerder hebben langs zien komen en ja is er zeg maar met 64% is die afgenomen; en ja hele grote delen waar ie dus vroeger in de grensstreek heel algemeen was en is ie verdwenen zeg maar. In heel deze hele Peel-regio komen bijna geen patrijzen niet meer voor. De hamsterprojecten in Zuid-Limburg die hebben wel even positief effect gehad voor de patrijzen. De reputatiedruk die dan op dat soort kleine gebieden komt hier is zo groot dat de vogels het daar niet kunnen redden. Dus dat is de soort waarvoor we echt flink voor aan de bak moeten om die te kunnen behouden nog in ons land, niet alleen in de regio.
Een soort waar niet iedereen altijd meteen aan denkt, dat is de ringmus. Het is in deze periode dat echt in het merendeel van de kilometerhokken nog ringmussen geteld zijn in die 2 uren dat de mensen buiten waren. En tegenwoordig zien we dat nog maar een heel klein deel van die kilometerhokken dus een hele grote delen van met name Limburg helemaal verlaten zijn door ringmussen. In het mergelland gaat het best nog goed tegen de Voerstreek aan. En je moet al behoorlijk ver naar voren wil je dus een beetje redelijke kans maken om ringmussen tegen te komen op een dag en ze zijn in Limburg alzo ook zo schaars als je waarneming invoert in waarneming.nl dat deze soort als rood op de pagina van vogels van Limburg komt te staan.
Gelukkig hebben we ook heel veel soorten waar het wel goed mee gaat.
Een typisch voorbeeld daarvan is de boomklever, een soort die het echt moet hebben van wat oudere bossen en nou kleine 20 jaar geleden toen was eigenlijk buiten Limburg, buiten de Maas-regio en buiten Zuid-Limburg, die boomklever behoorlijk schaars. Alleen in echte mooie stukken bos kwam je boomklevers tegen. En tegenwoordig in bijna elk fatsoenlijk stuk bos, daar zitten tegenwoordig boomklevers, dus een gigantische toename tussenin die periode.
Een andere soort die het ook verrassend goed heeft gedaan eigenlijk, als je op regioniveau kijkt, is de goudvink. We weten nu van de Butelenbergen en maar ook in de Peel-regio, op allerlei plekken zijn dus goudvinken gevonden. Opmerkelijk genoeg is hier in de leem-regio ter noordwesten van Eindhoven, waar ik ook vaak vogels ga kijken, die goudvink afgenomen. En waarom dat is, dat weten we eigenlijk niet zo goed. Als je in de Ardennen gaat kijken kom je overal goudvinken tegen. Dat is ook opvallend dat ook hier in het grootste bos van Zuid-Limburg, ook goudvinken zijn gemeld. Of dat zo blijft nu al die sparren daar doodgaan, dat is nog maar zeer de vraag. Maar ook dat zal de toekomst uitmaken.
Heel veel soorten die het erg goed hebben afgelopen jaren zijn watervogels en ook exoten, dan zie je hier het voorbeeld van de grauwe gans, maar ook de Canadese gans is heel sterk toegenomen in diezelfde periode. En je ziet dat die grauwe gans eerst heel erg beperkt was tot het Maasdal maar je ziet die bijna overal waar een beetje fatsoenlijk oppervlaktewater is, daar komen tegenwoordig grauwe ganzen voor als broedvogel.
Nou als je even een samenvatting maakt van verliezers en winnaars: dan in dit geval dus voor hele provincie Noord-Brabant, dan zie je dit rijtje met soorten op de sterkste verliezers staan: die zomertortel is nog maar 15% over van de populatie in 2000; en van die patrijzen maar 43%, maar ook met de ransuil gaat het heel erg slecht mee, de wielewaal, de kwartel hebben we er veel minder van gehad. Blokkensoort als een grutto, die doet het heel erg slecht. En aan de andere kant van het verhaal hebben we de soorten die flink toegenomen zijn. Er zitten wel heel veel bossoorten bij, die er tussenin zitten, maar de appelvink die scoort er wat dat betreft het beste hier in Noord-Brabant. Grauwe gans, aalscholver, die heeft het ook heel goed gedaan. Kleine mantelmeeuw, ooievaar, dus allerlei plekken waarvan je denkt daar zal wel nooit meer een ooievaar broeden, daar zitten ze tegenwoordig weer en de winnaar hier in Brabant is dus de Cetti’s Zanger. En die komt ook later in het verhaal terug. Gaan we naar Nederlands Limburg toe, met name het zuidelijk deel wat dus aan Vlaams Limburg grenst, dan zien we de europese kanarie eigenlijk de grootste vinger heeft gelaten, ook de ransuil doet het daar beroerd. Maar ook een kramsvogel, zo’n een karaktersoort eigenlijk voor Zuidelijk Limburg, is in die broedperiode bijna helemaal verdwenen. Nou zomertortel die het daar nog best goed deed, die ook nog maar 10% van over van die populatie. Grutto in Midden-Limburg grotendeels verdwenen en de ringmus die hadden we dus al eerder gezien, en aan de andere kant van de medaille, ja de grauwe gans die het dus hartstikke goed doet maar ook watervogels als de krakeend, ook een bijzondere nieuwkomer is de putter, die heeft het hele binnenland helemaal bezet; en ja de winnaars zijn de middelste Bonte Specht met de gigantische toename, die komt straks ook nog terug. Hier de aalscholver en de grote Canadese Gans. Daar kan je geen toename van berekenen want die ontbraken in het vorige atlasproject.
Nou dan ga je over naar een andere bron van informatie om het voorkomen en die verdere veranderingen van het voorkomen in beeld te kunnen brengen, dat zijn die losse waarnemingen. En ik heb een kaart gemaakt van waar komen vogelaars nu eigenlijk om vogels waar te nemen en waar voeren ze wat in. Dit is zeg maar een kaartje van het afgelopen jaar met alle waarnemingen die ingevoerd zijn in het broedseizoen in het Zuid-Oosten-Nederland; dus Brabant en Limburg, nou dan kan je dus mooi zien dat hier het mergelland zwaar favoriet is, de Brunssummerheide, de gebieden als de Peel, de Meinweg, de heidevelden, bossen ten zuiden van Eindhoven, Strabrechtse heide, Leenderbos. Ook rondom Tilburg heb je een aantal natuurgebieden. Ik heb de Campina bijvoorbeeld waar waarnemers heel graag komen, maar hier heb je dus Breda met een aantal mooie rijke bosgebieden er omheen, hier het uiterste westen heb je dus het Markiezaat, dat is ook zeer rijk aan vogels, dat was zo tijdens de laatste vogelatlas dus ook het atlasblok met de meeste broedvogels in Nederland. Een combinatie van bos en heide en heel veel water ook daar. Wat je ook in deze kaart ziet is dat er gewoon hele grote gebieden zijn waar bijna nooit of helemaal nooit iemand komt om waarnemingen door te geven. Dus bij het bekijken van kaarten die gebaseerd zijn op losse meldingen, moet je daar dus wel rekening mee houden. Dat er bosgebieden zijn waar dus bijna geen waarnemers komen en in nog sterkere mate dat er heel veel agrarisch gebied is. Maar waarnemers komen in het broedseizoen die dus dat soort losse meldingen doorgeven. Dan voor de andere helft van het jaar, het winterhalfjaar is een vergelijkbare kaart te maken. Nou wat je dan meteen ziet, is dat hele rivierengebied, het hele Maasdal, en hierboven als je even terug gaat kun je ook het verschil even zien, dat loopt helemaal dicht met waarnemingen, en dat is natuurlijk ook in het winterhalfjaar het meeste te zien aan vogels, De Pelen komen hier heel mooi uit, die Maasplassen natuurlijk, maar ook diezelfde gebieden die we dus zagen in het broedseizoen, die worden dus ook in het winterseizoen dus heel geregeld bezocht door diezelfde waarnemers en de gaten die we zien in die kaart zijn zo zomers en winters dezelfde. Dat is ook weer belangrijk om rekening mee te houden als je dus kijkt naar de kaarten van soorten die gebaseerd zijn op dit soort waarnemingen.
En als eerste voorbeeld van die soorten heb ik de grutto bedacht, dit is een typische soort van dit soort open landschappen met excessief beheerde graslanden die er nog gelukkig steeds liggen in de regio. En als je dus een kaartje maakt van rond het jaar 2000 , dan krijg je uit het broedseizoen, deze waarnemingen van grutto’s. Hier vlak over de grens zijn de nodige broedparen. Maar om hele grote regio’s, waar bijna geen grutto’s lijken te zitten… maar ik kan zo wel aangeven dat die kaart voor die tijd in dat soort plekken zeg maar helemaal onvolledig was. Gaan we tien jaar later kijken, dan zien we hier ineens dat er hier in deze polders dus langs de Maas, is veel beter gekeken, hier komen ineens grutto’s naar boven, dus als je de kaarten van 2000 met 2010 zou vergelijken zou je denken, ooo, die grutto, die is dus toegenomen, gaan we dus weer 10 jaar verder, dan komt er dit beeld uit, en wat je meteen ziet: hier in de grensregio zijn de meeste grutto’s verdwenen, je hebt hier alleen onder Tilburg, tussen Tilburg en Eindhoven heb je een heel groot weidevogelgebied liggen, met dus heel veel grutto’s. En tegen de grote Peel aan is een belangrijk gebied met nog heel veel grutto’s in de regio en verder is er die grutto eigenlijk een behoorlijk zeldzame broedvogel geworden. Deze stippen hier dat zijn grutto’s in het broedseizoen maar het zijn dus geen broedvogels hier. Dat zijn toch nog wel late doortrekkers geweest. Waarschijnlijk dus IJslandse grutto’s. Nou voor de zomertortel kunnen we dus een vergelijkbaar beeld maken en we zien dat dezelfde regio’s er onvolledig uit komen. En het valt vooral weer op als we dat bijvoorbeeld eens even vergelijken met de kaart, zoals je ziet in de avifauna van Limburg, staat van die zomertortel en dat vergelijken dus met deze kaart hier, hier overal in Midden-Limburg en ook in Zuid-Limburg, een groot aantal zomertortels in die tijd, maar werd dus bijna niets doorgegeven in die periode aan zomertortels in die regio. Dan gaan we tien jaar later kijken: dan zien we hier inderdaad een belangrijke toename van waarnemingen. Het zijn best hele grote verschillen, dus ook hier betekent het niet dat die soort is toegenomen die periode, maar dat er gewoon beter gekeken is en dat die mensen meer waarnemingen hebben doorgegeven. Ga je nog eens tien jaar later kijken, dan is dit het beeld van de afgelopen paar jaar, en wat dan opvalt is dat er met name in Limburg nog steeds een aantal concentraties zijn waar nog behoorlijk veel zomertortels worden gemeld, maar dat dus in Noord-Brabant bijna in al die clusters het grote aantal zomertortels verdwenen zijn. Het is echt opvallend, het is net alsof je hier bij Limburg de provinciegrens overgaat en je komt ineens veel meer zomertortels tegen. Nou een ander voorbeeld van een soort die nu wel in actie komen, is de middelste bonte specht. Het is een soort, daar gaat het hartstikke goed mee. En het is een heel mooi plaatje natuurlijk van zijn leefgebied, van zijn biotoop. Het is een stuk bos hier vlakbij mij in de buurt waar ik graag tussen de middag of ’s ochtends vroeg even een rondje ga lopen en dan is ook de middelste bonte specht daar tegenwoordig dus vaste prik. En als je daar 20 jaar geleden was dat beeld volkomen anders. Toen rond 2000 zat hier bij Wornem een populatie en in het uiterste zuiden van Limburg zaten op een paar plekken middelste bonte spechten. En dat was het dan, dus echt een hele zeldzame en heel lokaal voorkomende soort. En als we dan dus 20 jaar later gaan kijken, dan komen we dus hier op uit. En dat is natuurlijk wel een extreem andere situatie. Eigenlijk kun je tegenwoordig niet meer een bos met alle eiken- en andere oude loofbomen binnenlopen of je komt daar wel middelste bonte spechten tegen. En dat is met name dus ook gewoon alle bossen in Zuid-Limburg die zijn dus bezet met uitzondering van wat bossen rondom de Brunsummer Heide, want de Brunsummer Heide is overwegend een hele arme zandgrond met heel veel dennen. Nou hier als je naar Voeren gaat, kom je ze tegen. Wat ook heel leuk is, in de omgeving van Weert, de Weerter- en de Budelen Berg hebben dus allemaal stuifzandbossen. Maar hier heb je ineens leembodem, natte bossen, oude bossen, daar komen dus volop middelste bonte spechten tegen. Eigenlijk als je deze hele kaart zo afgaat, zijn bijna alle plekken waar rode stippen staan de mooie en oudere loofbossen en gemengde bossen in Zuid-Nederland. En er zijn eigenlijk nog maar heel weinig van dat soort plekken ook zeker we voor wat grotere oppervlakten waar geen middelste bonte spechten meer worden gevonden. Dus het is nu steeds meer zoeken van, ik heb hier nog een klein stukje bos, zouden ze daar ook kunnen zitten?
Een andere mooie karaktersoort is de grauwe klauwier. Dit is hier een plaatje van de biotoop in Zuid-Limburg. Dus de regio die grenst aan de Voeren-streek, die er toch vaak net anders uit ziet aan de andere kant van de grens, maar ook zowel voor dit gebied als aan de andere kant, geldt dat het heel geschikt is voor grauwe klauwieren en dat was in Zuid-Nederland zo ongeveer de eerste plek waar de grauwe klauwier zich vestigde. Dat was vlak bij de grens in een kalkmoeras, één van de mooiste stukjes natuurgebied die je kunt bedenken. En daar zat ineens een grauwe klauwier. En we hadden het natuurlijk kunnen zien aankomen want in de jaren daarvoor in Wallonië had die soort zich al flink uitgebreid. Nou het zat er natuurlijk in dat die dus ook in Zuid-Nederland zou verschijnen. In Noord-Nederland hadden we al heel lang een grote populatie zitten. Die zat in een voormalig veengebied tussen een gerenatureerd veengebied en in beekdalen in Drenthe; dat is een totaal andere biotoop, die grauwe klauwier in die veengebieden. En als je nu 20 jaar later gaat kijken, dan komt dit beeld er dus uit, en het afgelopen jaar is echt een superjaar geweest voor grauwe klauwieren hier in Zuid-Nederland en ook in de rest van ons land; en natuurlijk is een heel groot deel van Zuid-Limburg bezet geraakt, maar wat ik heel intrigerend vind is van ja waarom zitten er nou in het westelijk heuvelland geen grauwe klauwieren, zijn er nou geen geschikte plekken? Hoe kan dat nou dat daar zo weinig klauwieren zitten? En als we verder gaan kijken op die kaart dan zijn bijna al die locaties waar dus de afgelopen jaren en jaren grauwe klauwieren zijn gemeld, bijna altijd natuurgebieden geweest of gebieden die zeg maar op een hele excessieve manier werden beheerd, vaak met iets van begrazing en water in de buurt en dat levert dan een aantal hele mooie concentraties op hier in de buurt van de grote Peel, Maria-Peel, Stabrechtse Heide en ook bij het Leenderbos, Grote Heide; maar zoals je hier ziet in de Kempen is er nog heel veel ruimte voor. Met een juist natuurbeheer kunnen we steeds meer van die grauwe klauwieren gaan verwachten en ja dit is één van de soorten die dus duidelijk profiteert van de verandering van het klimaat en daar is natuurlijk ook vandaag weer een hele duidelijke weerslag van geweest, denk maar aan de warmste februari-dag ooit hier in Nederland. Maar dit is de biotoop van de grauwe klauwier in de Kempen. Die is echt heel anders dan in Zuid-Limburg maar wel kenmerkend: die combinatie van struwelen en korte vegetatie en ruigtes, dat zijn plekken waar allerlei soorten insecten het hele voorjaar zich thuis voelen en waar die grote klauwieren dus in staat zijn dus om jongen groot te brengen. Dit is overigens ten westen van de Grote Heide dus pal over de grens van Vlaams Limburg.
Nou deze soort die had ik al aangekondigd eerder in het verhaal. Dat is de Cetti’s zanger. Dit is typisch de biotoop van de Cetti’s zanger in onze regio. Geen uitgestrekte rietmoerassen, maar nat gebied waar dan wat riet, een plukje riet staat en wat wilde koepels en dat soort dingen en dat kan in deze vorm zijn maar ook aan de rand van een plas ofzo of in een beekdal, ja daar voelt die Cetti’s zanger zich thuis qua biotoop en de beperkende factor is eigenlijk heel lang geweest dat het klimaat hier in Nederland, het was gewoon te koud voor Cetti’s Zangers. Nou en daar ook voor geldt dat het warmer worden van het klimaat, hebben we die soort zien oprukken vanuit het zuiden en het beeld van dit jaar is dus deze verspreiding in Zuid-Nederland waarbij dus die eerste vestigingen in de Biesbosch zijn geweest, met een enorme uitbreiding van aantallen. We zitten tegenwoordig waarschijnlijk rond de duizend paar Cetti’s zangers in de Biesbosch en omgeving, wat er nog resteert na die strenge vorstperiode en sneeuw, dat moeten we zien. We weten wel dat zeg maar zo’n zelfde periode zo’n 10 jaar, acht jaar geleden, zijn ze toen behoorlijk goed doorgekomen. Dus het kan zijn dat met name die Biesboschpopulatie het dus best goed gedaan heeft want hoe hier gaat voor al die incidentele vestigingen in Zuid-Nederland, dus in de Kempen en Limburg, ja dat moet dus nog gaan blijken dus. We kunnen binnenkort weer naar buiten om te kijken of de Cetti’s zangers het overleefd hebben en dat is ook zeker een soort die je binnenkort dus ook in Vlaams-Limburg op meer locaties verwacht mag worden als die klimaatverandering door blijft zetten.
Dus samenvattend zou ik willen zeggen dat losse waarnemingen van sommige soorten een heel mooi beeld kunnen geven van de veranderingen van de verspreiding door de jaren heen. Maar de volledigheid van die kaartjes is heel afhankelijk van de waarnemersvoorkeuren. Er is bv een slechte dekking buiten natuurgebieden, met zelfs een deel van de natuurgebieden waar gewoon slechter gekeken wordt . Daarom zijn atlas- en avifaunaprojecten heel belangrijk om een meer evenwichtig beeld te krijgen van die veranderingen die je in de tijd ziet en in de ruimte. En ze zijn natuurlijk ook zoals ik al helemaal in het begin van het verhaal liet zien, ook aanvullend op de monitoringprojecten die jaarlijks doorlopen. Die 2 bij elkaar geven dus een heel mooi van wat er gebeurt met die soorten, wat zou er achter kunnen zitten.
Ik wil u danken voor uw aandacht, en ook dank aan alle vrijwilligers die hebben bijgedragen aan het verzamelen van al die informatie. En als je meer informatie nog wilt hebben over vogels in Nederland maar ook in Brabant, Noord-Brabant, in Limburg dan is dat te vinden op de website van Sovon en ook een hele mooie bron van informatie is www.vogelatlassen.nl.
Bedankt voor uw aandacht.
Jan Mampaey – Oké, dankjewel Henk. Er waren hier heel wat vragen, vooral over het waarom. Je hebt heel spectaculaire wijzigingen van aantallen van vogels weergegeven. En hier waren een aantal vragen van wat zou daar kunnen achter zitten? Ik snap natuurlijk als wetenschapper probeer jij heel mooi in kaart te brengen van wat is er. En probeer jij ook statistisch rekening te houden met gewoon de plaats van de waarnemer en de hoeveelheid waarnemers die er op bepaalde plaatsen zijn en dat hebben we goed begrepen. Maar misschien zouden we wel een paar vragen willen stellen over wat is jouw idee nu over waarom zijn er bijvoorbeeld minder patrijzen nu. Zit de jacht daar voor iets tussen of het stoppen met jacht? En zo zijn er nog wel wat vragen, maar misschien kunnen we met die patrijzen beginnen; Ik weet niet of je dat ziet zitten om ook jouw idee daarover weer te geven hier? Maar het interesseert ons wel.
Henk Sierdsema – ja dat is prima, die patrijs dat is een typische vertegenwoordiger van een soort die gewoon heel erg afhankelijk is van de aanwezigheid van insecten en kruiden en zaden in het agrarisch gebied. En we zien dat dat tegenwoordig steeds moeilijker te vinden is voor die soort en dat geldt evenzo voor bijvoorbeeld een zomertortel die ook afhankelijk is van het agrarisch gebied en wat daar te vinden is aan eten om zijn jongen groot te brengen en om zelf dus natuurlijk in het geval van de patrijs de winter door te komen. Nou en bij zo’n zomertortel, daar komt nog eens een keer bij dat er bij de trek naar Afrika vele 10 tot honderdduizenden worden doodgeschoten elk jaar door de jagers in Frankrijk en Spanje en dat soort landen, dus dat komt er nog eens een keer bovenop en ja hier in Nederland en ook in Vlaanderen natuurlijk is het zo van dat er altijd op patrijzen ook gejaagd werd, maar die populaties zijn zo sterk achteruit gegaan dat het tegenwoordig dus niet meer verantwoord is. Nu die afname, die heeft dus niks met de jacht te maken maar puur gewoon met de verslechtering van het leefgebied van die soort.
Jan Mampaey - Oké dat is een helder verhaal. En mogen we dan dezelfde vraag ook eens stellen over de grutto. Wij weten dat grutto’s oud worden, maar we stellen vast dat hier in Limburg aan deze kant van de Maas er bijna geen nakomelingen zijn. Hoe zit dat in Nederland en wat zou daar achter kunnen zitten?
Henk Sierdsema – Wat één van de grote problemen waar grutto’s en andere weidevogels van natte graslanden tegen aanlopen is dat er enerzijds in die intensief beheerde graslanden tegenwoordig gewoon te weinig te eten is voor die jongen. De grassen groeit ook te snel, het wordt te gauw dicht, dat betekent dat als het nat wordt, dan worden die jongen ook niet meer droog, dat is ook een reden waarom ze telkens niet overleven; en daarnaast heb je natuurlijk dat heel veel van die graslanden die worden tegenwoordig al heel lang heel veel te vroeg gemaaid voor die jongen om groot te kunnen worden. Dus heel veel jongeren worden daardoor ook jaarlijks door doodgemaaid. Dan heb je natuurlijk ook nog eens een keer de verlaging van de grondwaterstanden waardoor het voedsel onbereikbaar is geworden die grutto kan die bodem niet meer in. Die jongen kunnen dus die insecten niet meer vinden, dus dat gaat sowieso al slecht. Nou dan zijn er nog een aantal plekjes over die dan wel geweldig geschikt zijn en daar denkt Reintje de Vos van hé hier ligt mooi eten voor mij, ik ga hier eens even langs, en ga wat er is aan gruttonesten leeghalen en het probleem is: die vos kan tegenwoordig heel makkelijk bij komen dat het gewoon veel te droog is allemaal tegenwoordig en bovendien in het verleden had je gewoon hele grote aantallen weidevogels, grutjes bij elkaar, die in staat waren als het ware die gewoon weg te jagen. Dus het is een heel samenspel van factoren waardoor die grutto’s eigenlijk al heel lang geen jongen meer groot kunnen brengen of maar heel weinig. Maar doordat ze inderdaad tiental jaren oud kunnen worden kan het heel lang duren voordat de grutto’s gewoon zullen verdwenen zijn.
Jan Mampaey - Oké dankjewel voor het ja erg genuanceerde antwoord. We hebben ook naar jouw kaarten gekeken die gaan rond de waarneming en we hebben ook de bedenking gehad van ja daar komen minder waarnemingen binnen vanuit akkergebied. Jullie hebben zoveel vrijwilligers, kan je daar niet gewoon een heel aantal vrijwilligers naar toe sturen en die gebieden grondiger laten inventariseren? Want ja een kleine toename in aantal kan meteen een groot verschil maken in zo’n gebieden omdat je daar sowieso met lage aantallen werkt. Is dat iets waar jullie actief mee bezig zijn of net niet?
Henk Sierdsema – Jazeker want één van de dingen die we al een aantal jaren geleden hebben vastgesteld is bijvoorbeeld ook dat het heel erg moeilijk was om van dat doorsnee agrarisch gebied überhaupt monitoringgegevens te krijgen. We hebben al zo’n prachtig boek vol met monitoringprojecten opgezet met proefvlakken en daar moesten dan mensen naar toe en alles intekenen. En als je dan in zo’n grijs gebied zit waar bijna geen vogels meer zitten dan hebben de mensen helemaal geen zin meer om dat te doen. En daarom hebben we dus een telproject bedacht waarbij mensen op telpunten 2 of 3 keer in het seizoen een aantal van die punten kunnen tellen. Die punten die zoeken wij van tevoren voor ze uit om te zorgen dat ze niet alleen maar naar de beste plekken gaan maar dat we een hele goede steekproef krijgen van wat gebeurt er in dat agrarisch gebied en op die manier sturen we inderdaad heel gericht mensen. We zien ook bijvoorbeeld met dat PTT-project, die wintertellingen, dan hebben de mensen er heel wat minder moeite mee om een keer even midden in de winter in het agrarisch gebied vogels te gaan tellen. En ook met dat Live-atlasproject zien we dat steeds meer mensen ook gewoon even een tellingtje doen, gewoon even een keer een wandeling doen in doorsnee agrarisch gebied en we hebben dus veel meer middelen tegenwoordig om mensen gewoon een beetje zachter te besturen van ga daar ook eens een keer meer kijken en ik denk dat tegen de tijd dat wij een nieuwe vogelatlas willen gaan uitbrengen, dan gaan we mensen heel gericht vragen jongens ga en meisjes, want die hebben we gelukkig ook steeds meer, ga alsjeblieft daar en daar ook weer tellen, zodat we gewoon inderdaad een goed beeld krijgen van wat er nu echt gebeurt.
Jan Mampaey - Oké fijn om te horen dat jullie daar wel heel actief mee bezig zijn om ook de gaten van de waarnemingen verder op te vullen. Ik denk dat het ook voor deze kant van de Maas een uitdaging is om dat altijd te kunnen waarmaken. Nu we hebben het al een heel stukje gehad over landbouwgebieden, maar ook aan de positieve kant heb je een aantal verhalen over bossen en de boomklever en de middelste bonte specht zijn echt wel topverhalen, maar de bedenking erbij die ik maakte was van ja 20 jaar geleden waren dat toch ook al oude bossen. Die middelste bonte specht is daaraan gebonden, hoe komt het dan dat die dan nu zo spectaculair is toegenomen?
Henk Sierdsema – Nou de meeste bosvogels zijn hele langzame verspreiders. Het zijn soorten die zijn gewend aan biotopen die heel lang ergens bestaan en om die reden is vaak hun verspreidingsmechanisme niet echt heel erg groots, het duurt lang eigenlijk voordat ze op een geschikte plek terecht komen en dat hebben we heel mooi in Brabant en in Limburg en ook hebben we gezien dat die bossen, die begin vorige eeuw werden aangeplant, in jaren zestig tot tachtig geschikt werden voor al die bosvogels, en toen zagen we dus de eerste vinken verschijnen en de grote bonte spechten en het heeft dus eigenlijk nog veel langer geduurd voordat de slechte verspreider als de boomklever die plekken had bezet. Voor de middelste bonte specht geldt dat ook, het is een slechte verspreider en veel van die bossen die in jaren zestig-zeventig toch nog wat aan de jonge kant waren, zijn tegenwoordig wel geschikt voor die middelste bonte specht. Daarom zien we, dat is één van de redenen waarom ie daar is verschenen, maar een tweede reden is waarschijnlijk ook weer de klimaatverandering, dat die klimaatomstandigheden voor die middelste bonte specht in onze regio gunstiger zijn geworden. En die combinatie van die 2 van én mooie geschikte bossen én dus een veranderend klimaat, dat heeft er voor gezorgd denk ik dat die soort zich hier gigantisch snel heeft kunnen uitbreiden.
Jan Mampaey - Er was ook nog een specifieke vraag; wat is de impact van de klimaatverandering volgens jou op de vogelpopulatie in Noord-Brabant en in Limburg? Kan je daar wat algemener ook een antwoord op geven? Je hebt die grutto’s al aangehaald, je haalt het nu bij de middelste bonte specht opnieuw aan. Maar kan je daar algemeen wat conclusies uit trekken?
Henk Sierdsema – jazeker maar in feite is dat eigenlijk gewoon door een soort van opschuiving van soorten van het zuiden naar het noorde. En dat dus soorten met een overwegend voorkomen in Europa, een spotvogel bij voorbeeld, maar ook een geelgors, dat zijn soorten die zien we dus afnemen in onze contreien. En we zien soorten met een overwegend zuidelijke verspreiding in Europa toenemen. Nou in Nederland en in België, dat zijn maar kleine landjes, daar valt het allemaal niet zo op: maar als je dit gaat bekijken op schaal van Europa, dan zijn die ontwikkelingen dus behoorlijk snel. Er is dus zelfs op basis van de eerste Europese broedvogelatlas ook een schatting gemaakt van wat zou de verspreiding van die soorten kunnen zijn vijftig tot honderd jaar later. Dit hele verhaal heb ik zelfs ook al in een lezing zitten, dus ik kan er gewoon een avond volgende keer over komen praten.
Jan Mampaey - ja, als we nog eens thema-contactdag houden rond de gevolgen van klimaatverandering, kunnen we je zeker nog eens uitnodigen. Nu tot slot nog een vraag over roofvogels. De enige roofvogel die je vermeld hebt, voor zover ik mij herinner, is de ransuil die achteruit ging. Ik was wat verbaasd dat er zo weinig gegevens in jouw presentatie zaten over roofvogels. Hoe gaat het met roofvogels is Nederland, allé toch het Zuidelijk gedeelte daarvan?
Henk Sierdsema – ja ik begon mijn verhaal al met te vertellen dat ik eigenlijk maar een heel klein tipje van de sluier kan oplichten van alle informatie die we hebben en wat we dan eigenlijk in grossomodo zien is dat de roofvogels die afhankelijk zijn van het agrarisch gebied, behoorlijk fors zijn afgenomen, met de torenvalk ook op stip op 1. Maar de bosroofvogels, die zijn de laatste jaren heel sterk toegenomen. Denk aan soorten zoals havik en buizerd die begin jaren zeventig zeldzaam waren in onze contreien en dat had met name ook te maken met landbouwgiffen en roofvogelvervolging en met name die laatste heeft er voor gezorgd dat die uitbreiding ook heel traag is gegaan. Maar we zien eigenlijk dat de meeste bosroofvogels het heel erg goed doen. Soorten die het ook moeten hebben van fourageren buiten die bossen doen het overwegend matig tot slecht en daar komt nog bij: veel van dat soort grotere bosvogels zoeken voedsel in agrarisch gebied, en zijn zelf ook voedsel voor een soort zoals de havik, want die havik die heeft vaak minder te eten en die gaat dan op een gegeven moment ransuilen pakken en of die gaat boomvalken pakken. We zien dus als een soort super predator ook nog eens roofvogels verdwijnen. Een andere soort die het trouwens best doet, is de wespendief, één van die soorten die duidelijk geprofiteerd heeft van het ouder worden van de bossen in onze regio.
Jan Mampaey - Oké ja hartelijk dank. Ik had ook al in het begin al door dat we een dagvullend programma konden vullen met al de gegevens en alle besprekingen van die gegevens. Hartelijk dank voor deze samenvatting en ja ik hoop je ooit nog eens in levende lijve te kunnen zien om het verder te hebben over de andere gegevens en de andere informatie over vogels in Nederland. Hartelijk dank en hopelijk tot de volgende keer.
Henk Sierdsema – tot de volgende keer en een fijne avond nog!